maandag 10 september 2012

Afronding

Het eind van de opleiding en daarmee van dit blog is in zicht. Afgelopen week heb ik mijn eindwerkstuk 'Labyrint lopen. Geestelijke begeleiding met jongeren' naar de drukker gebracht.

De eerste exemplaren hebben hun weg naar de lezers gevonden. Spannend: hoe zal hun reactie zijn?

De diplomering zal zijn op vrijdag 5 oktober. Ik heb deze afronding van anderen al een paar keer meegemaakt. Het is een mooi gebeuren, waarbij iedereen een korte presentatie houdt van zijn werkstuk. Vervolgens is er een liturgisch moment waarbij je 'bevestigd' wordt als geestelijk begeleider en een zegen ontvangt. Dit gaat gepaard met het ontsteken van een kaars.

Ik aarzel nog of ik me in het register van de beroepsvereniging op laat nemen. Tot nu toe zie ik geestelijke begeleiding vooral als (onder)deel van mijn praktijk als gemeentepredikant. En niet als los daarvan.

Wat me de komende tijd voor ogen staat is het model van geestelijke begeleiding toe te passen binnen jeugdwerk. Ik droom daarbij vooral van missionair jongerenwerk. Jongeren zijn in veel opzichten de voorgangers, voorlopers en de kerk kan veel leren van het contact met hen. In mijn eindwerkstuk gebruik ik de metafoor van het labyrint als model voor geestelijke begeleiding met jongeren: een weg met kronkels naar het midden, geen doolhof, met vragen en confrontaties vanuit een christelijke visie, zonder dwingelandij of vooringenomenheid. Eerlijke ontmoeting, uitdagend, vragenderwijs. Het labyrint als ruimte van zoeken en vinden, vinden en opnieuw gaan zoeken.

donderdag 26 juli 2012

Zien van God

Vandaag heb ik mijn laatste tentamen voor de opleiding opgestuurd. Het woord 'tentamen' wekt wellicht een verkeerde indruk van meerkeuzevragen. Bij elke van de acht blokken dat de opleiding telt en dat bestaat uit twee delen, namelijk (mystieke) tekstlezing en thematiek, wordt je gevraagd een slotopdracht te maken. Dus 16 in totaal. Deze slotopdrachten bestaat uit -vaak minitieuze- deelopdrachten bij te lezen teksten die je elke week maakt naar aanleiding van de gelezen stof, het college en interactieve vragen op het forum. De slotopdracht behelst dan meestal het hernemen van het geheel aan de hand van een gerichte vraagstelling. De bedoeling is dat je dit verwerkt in de vorm van een opstel of essay van gemiddeld ongeveer 4 tot 10 pagina's.
Dit laatste blok ging over een mooi thema 'eenzaamheid en gemeenschap' door een zeer inspirerend docent, Inigo Bocken. I koos ervoor om me met name te verdiepen in Nikolaus Cusanus, een buitengewoon boeiende theoloog en persoon.


Nikolaus Cusanus (Kues a/d Moezel 1401 - Todi 1464) leefde in een tijd van grote overgangen en spanningen. De Turken stonden voor de poorten van Constantinopel, de tweede stad van het christelijke rijk. Er dreigde een schisma tussen de paus en de aanhangers van het conciliarisme. Cusanus pleit in zijn functie als diplomaat in dienst van de paus in deze spanningen voor religieuze tolerantie. Zo reist hij naar Constantinopel voor hereniging tussen de Oosterse en Westerse kerk. 'Waarheid' is voor hem geen boven de werkelijkheid zwevend begrip maar een zaak van de individuele, concreet handelende mens.
Cusanus' uitgangspunt en de ervaring die hij als rondreizend diplomaat heeft opgedaan, is dat iedereen de werkelijkheid op zijn eigen manier begrijpt al naar gelang zijn eigen omstandigheden. “God is voor de jongeling een jongeling, voor de grijsaard een grijsaard, voor de leeuw een leeuw en voor het rund een rund” , zo zegt hij in De visione Dei.
[Cusanus citeer hier Xenophones. De Griekse filosoof gebruikte deze uitdrukking om godsdienst belachelijk te maken. Cusanus echter om aan te geven dat ieders zienswijze een soort oneindigheid kent. We komen er heus zelf wel achter dat God niet samen valt met het beeld dat wij van de Eeuwige maken. Dit crisismoment komt pas op in onze belevingswereld en in confrontatie met een andere zienswijze.]
In dit boekje, geschreven voor de monniken van de Benedictijner abdij van Tegernsee, gebruikt Cusanus een meegestuurd houten paneeltje met een Christusgelaat (vera ikon) om de geestelijke weg naar het ‘zien van God’ te beschrijven.
Zijn boekje is zowel een denkexperiment als een meditatieoefening. We moeten proberen God te zien in dit leven, maar dat kan alleen als we proberen te zien zoals God.
Hij adviseert de monniken in een halve cirkel rond de schildering welke aan de muur hangt te gaan staan. Je zult ervaren dat de Christusfiguur je altijd aankijkt, welke positie je ook inneemt. Onwillekeurig zul je denken: “dat portret is speciaal voor mij gemaakt, ik sta in het middelpunt”. Maar die indruk duurt tot het moment dat je ontdekt dat je medebroeder eenzelfde ervaring opdoet. Je staat helemaal niet in het centrum. Je bent maar een van de oneindig vele perspectieven.
Opvallend is dat die overweging Cusanus niet tot een relativistisch standpunt brengt. Nee, hij benadrukt dat ook jouw manier van kijken werkelijk een perspectief is. Alleen door die positie in te nemen en door de confrontatie met de zienswijze van je medebroeder kom je tot de ontdekking dat je niet ziet wat je ziet. De werkelijkheid kan alleen worden begrepen in een proces van trial and error. Elk ontwerp van de werkelijkheid lijdt vroeg of laat schipbreuk. En dan begint het pas. In onderlinge dialoog ontdek je dat je kennis van en je liefde voor God toeneemt en dat 'de innigheid van de vreugde erdoor ontvlamd wordt'!
Deze dialoog betekent echter niet dat de concrete verschillen opgeheven (moeten) worden. Ieder moet vanuit zijn eigen concrete levenssituatie de weg van de waarheid gaan: de navolging van Christus (hier is de geest van de Moderne Devotie zichtbaar). Iedere echte gemeenschap heeft een onzichtbaar midden dat in de gemeenschap zelf gestalte krijgt.

Collatio als circle of trust
Cusanus' grondprincipe dat de werkelijkheid bij ieder individu opnieuw begint, is een waardevol beginsel voor de dialoog tussen mensen. Dit besef opent niet zozeer de weg naar relativisme, maar biedt ruimte voor vrijheid en creativiteit.
Toegepast op jeugdwerk in en vanuit de kerk: Net als ik nemen jongeren hun unieke plek in. Die positie is vergelijkbaar met de mijne en tegelijkertijd zo volstrekt anders dat ze elkaar lijken uit te sluiten. Tegelijkertijd vormen we een gemeenschap. Daarin is het nog zoeken naar overeenkomsten, naar taal waarbij we elkaar kunnen verstaan.
Maar, zo maakt Cusanus duidelijk: niet alleen wij zien God. Er is ook het omgekeerde perspectief: dat God ons ziet. En dat is de meest fundamentele basis voor gemeenschap: God heeft ook nog wat te zeggen over ons leven. In onze ontmoeting zullen we dus ruimte maken voor God. Dat kan niet anders dan via mijn plek en mijn ervaring.
Hoe is dat vorm te geven? Ik wil hier een verbinding leggen met het begrip ‘verheldering-comité’ dat onderwijsdeskundige Parker Palmer introduceert in zijn boek 'Leraar met hart en ziel'. De grondregel van de dialoog is dat je niet weet wat goed is voor die ander, maar de ander toestaat zijn eigen antwoorden te vinden, op zijn eigen niveau en in zijn eigen tempo.

Deze benadering van dialoog is ontwikkeld bij de Quakers, een kerkelijke gemeenschap waar Palmer zelf lid van is en die o.a. gekenmerkt wordt door het ontbreken van een geestelijk leider. De grondregels die ze hanteren voor hun sociale structuur kenmerken zich door twee paradoxale geloofsovertuigingen: elk lid van de gemeenschap heeft een ‘innerlijke leraar’, en ieder lid gaat in gesprek met de gemeenschap om die innerlijke leraar te horen spreken.

De inbrenger nodigt vier of vijf mensen uit om zijn verhelderingscomité te vormen. Hij schrijft een korte notitie met daarin een duidelijke omschrijving van de aard van het probleem; ten tweede relevante achtergrondinformatie, zoals eerdere, vergelijkbare ervaringen; en ten derde informatie over hoe hij tegen het probleem aankijkt.
Vervolgens komt het comité gedurende twee of drie uur onafgebroken bijeen. De leden van het comité zitten met de hoofdpersoon in een kring en richten hun volledige aandacht op die persoon en zijn of haar vraag. Volledige aandacht betekent dat de hoofdpersoon met zijn of haar probleem in het middelpunt staat en dat je als lid van het comité niet probeert om jezelf daar te plaatsen. Hierbij geldt als strikte grondregel: de leden mogen slechts eerlijke en open vragen, welke niet het standpunt van de vragensteller weergeven maar helpen de hoofdpersoon helpen om zijn innerlijke wijsheid te ontdekken. De hoofdpersoon beantwoordt de vragen hardop maar heeft altijd het recht om de vraag te laten passeren. Door ruime stiltes te laten vallen tussen een antwoord en de volgende vraag, zorgt de groep ervoor dat het proces respectvol en vriendelijk verloopt.
Deze ‘circles of trust’ zie ik in aangepaste vorm functioneren in groepswerk met jongeren in de kerk. Hierbij kun je een aantal stappen onderscheiden:
1. Ritueel: Stilte, lied, ontsteken van een kaars; bedoeling: ruimte voor God maken.
2. Relatie: Korte ronde waarin ieder in een paar minuten iets zegt over hoe het hem vergaat; er wordt geluisterd zonder onderbreking of commentaar. Er is een korte stilte tussen de bijdragen van de deelnemers. De stilte en het aandachtig luisteren helpen de deelnemers zichzelf beter te verstaan en vanuit een diepere achtergrond te spreken. Het delen is verder behulpzaam bij het loslaten van vreugde en angsten en zich te richten op openheid naar God en de anderen.)
3. Aandacht geven aan God door middel van gebed, Lectio Divina of meditatieoefening.
4. Delen: elke deelnemer deelt wat hem opviel tijdens het gebed. Bijvoorbeeld aan de hand van de vraag: “Ik wil je uitnodigen te delen wat bij je opkwam tijdens het gebed, of andere gedachten of in-zichten te delen”. Elke deelnemer krijgt de gelegenheid voor een inbreng zonder onderbrekingen of commentaar. Het is een moment van luisteren naar de manier waarop God door de groep spreekt.
5. Afsluitend gebed.
Door een dergelijke dialoog in te bedden in een min of meer liturgische setting, laat je zien dat geloofsgemeenschap meer is dan interessegemeenschap; mensen worden elkaars helper-in-eenzaamheid, zoals bijvoorbeeld ook in vriendschap het geval kan zijn. Het geestelijke moment is een ruimte van mogelijkheden van leven, waarin je ook dingen in elkaar kunt ontdekken die je tevoren niet wist of vermoedde. Intiem en vreemd tegelijk. Bovendien wordt in deze vorm duidelijk dat niet zozeer het individu maar God het middelpunt vormt.

Tot slot
Cusanus veronderstelt dat de ontwikkeling van mensen niet lineair verloopt maar spi-raalsgewijs, met vallen en opstaan. Je begint bij je eigen ervaring als uitgangspunt. Maar een ander heeft een ervaring die maakt dat ik uit mijn eigen middelpunt wordt getrokken. Deze ‘eenzaamheid’ wordt dus opgeroepen door de gemeenschap. Maar die ervaring heb ik nodig om tot nieuw verstaan te komen. Cusanus stimuleert mij om gemeenschap en dialoog niet op te vatten als een uitsluiten van de eigenheid. Dat biedt mij en jongeren de gelegenheid volop ruimte te geven onze beelden, opvattingen van en ervaringen met God te hebben en te delen. En om die beelden niet te bekritiseren. Het loslaten van beelden is namelijk nooit absoluut; het creëert een ruimte in het beeld zelf dat mij doet ontdekken waarin ik nog beter kan zien wat ik zie. Dat God niet samenvalt met het beeld dat ik aanvankelijk van de Eeuwige maakte, maakt dat het beeld begint te leven.
Een jongere kan zich alleen God maar als een jongere voorstellen. En juist door te erkennen dat het alleen zo kan, ontdekken we de beweging die op ons af komt en van God komt. God slaat ons aanvankelijk schijnbaar alle beelden en woorden uit handen. Dat we onze beperkte en gebrekkige beelden toch een plaats kunnen of moeten geven, maar ook mogen geven in onze geloofsweg, dat is de weg om zelf iemand te worden. Gemeenschap en eenzaamheid zijn daarbij de polen waarlangs, spiraalsgewijs, ook jongeren tot ontwikkeling en meer inzicht komen.
“Wees jezelf, dan zal ik de jouwe zijn”, legt Cusanus God in de mond. We moeten proberen ons eigen perspectief te begrijpen. Pas dan laten we ons ook echt raken door de a/Ander, dan wordt Gods liefde echt werkzaam in ons. Niet alleen als ons perspectief maar als het toneel waarop wij het leven met God leven. Pas doordat jongeren helemaal zichzelf kunnen zijn, leren ze in de ontmoeting God kennen als de Eeuwige wiens ogen nooit van hen af zijn.

vrijdag 22 juni 2012

Jeugdwerk en presentie


Voor mijn eindwerkstuk onderzoek ik de mogelijkheden van geestelijke begeleiding met jongeren.
Je kunt dan niet om de ontwikkelingen in het kerkelijk jeugdwerk heen. Daarin is de laatste jaren veel veranderd. Er worden niet zomaar nieuwe accenten gelegd. Kerkelijk jeugdwerk ontwikkelt zich van 1.0, naar 2.0 en zelfs naar 3.0 (Sabine van der Heijden). Je kunt spreken van een paradigmawisseling. Attractioneel jeugdwerk (de activiteiten of programma’s staan centraal) maakt plaats voor relationeel jeugdwerk (het draait om relaties).
Maar ook deze relaties konden nog gezien worden als middel tot een ander doel dan contact onderhouden met jongeren.
In zijn boek Revisiting Relational Youth Ministry stelt Andrew Root (nogal uitdagend) dat jeugdwerkers in feite onder valse voorwendselen relaties aan gingen met jongeren. Het doel was namelijk niet de relaties op zichzelf en de jongeren als zichzelf, maar het ging uiteindelijk om evangeliseren, discipelschap of nieuwe leden van de kerk te winnen. De kerk of jeugdwerker bepaalde niet alleen de agenda maar gebruikte de relatie met jongeren ook om de punten op die agenda aan de orde te stellen. Terecht kwam daarop een tegenbeweging die in Amerikaanse literatuur over youth-ministry wel ‘incarnational’ genoemd wordt.
Hier dient zich een spanning aan die ook in andere vormen van kerkelijke werk (pastoraat, diaconaat) herkenbaar is: in hoeverre kunnen we nog van christelijke presentie spreken als ons doel alleen is om relaties op te bouwen met jongeren zonder dat dit direct gerelateerd is aan de Bijbelse opdracht van evangelisatie en discipelschap? Is het ‘voldoende’ om enkel als doel te hebben aanwezig te zijn in de levens van jongeren en zo ons licht indirect te laten schijnen? Vervalt christelijke presentie niet tot seculier opbouwwerk?
De vraag is of dat erg is. Terecht noemt De Jong-van Kampen ‘menswording’ als de eerste vrucht van inwijding in het christelijk geloof.


Een film die christelijke presentie-zonder-bijbedoeling-en-verborgen-agenda op een bijzondere en indringende manier aan de orde stelt, is de Franse film Des hommes et des dieux.
Aardig is in dit verband dat de film opent met een prachtig gesprek tussen een jonge vrouw die uitgehuwelijkt wordt en een oudere monnik.
In de context van een kleine christelijke gemeenschap in een (in dit geval) islamitische omgeving is de kracht van hun presentie respect voor en dienstbaarheid aan de mensen met wie zij samenleven. De monniken tonen in hun bescheidenheid de kracht van het evangelie. Dat gaat niet zonder aanvechting, juist op momenten dat hun dienstbaarheid aan allen, zonder onderscheid, gevraagd wordt. Hoe ver ga ja, als je bedreigd wordt met wapens? Als de regering druk op je uit oefent om het land te verlaten? Als de lokale bevolking meer een beroep op je doet, zodat er teveel van je gevraagd wordt? Bijzonder is de manier waarop het leiderschap in deze kleine gemeenschap in beeld gebracht wordt. De abt is een leider die voorgaat en oplegt, maar ook de verscheidenheid laat groeien tot eenheid.
“Tenzij wij ervan overtuigd zijn dat de mens op deze wereld niet meer is dan een vreemdeling,
en tenzij wij, monniken, verkondigen met Hem solidair te zijn,
zijn wij als trappisten in de Magreb helemaal op onze plaats.
We kunnen hier niet anders dan ons nederig gedragen en de levensomstandigheden van onze buren delen.
Nee, onze moslimbroeders zijn geen hinderpaal voor onze roeping.
Ze helpen ons juist onze roeping authentieker te beleven.”


Uit: ‘De droom van Tibhirine. Monniken en moslims.
De erfenis van de zeven vermoorde trappisten’, Ivo Dujardin, 2009.

Een extreme situatie zoals in Algerije kan je helpen met nieuwe ogen naar je eigen situatie kijken. Kerk zijn heeft alles met presentie te maken. Het zoeken naar tekenen van presentie van God in het leven van mensen. De mensen die je ontmoet zijn geen hinderpaal, maar helpen je je roeping scherper in beeld te krijgen. Jongeren helpen mij, helpen de kerk om samen beter zicht te krijgen op hoe wij ons geloof in het hier en nu authentieker te beleven.
De monniken van Tibhirine laten zien hoe een contemplatieve levensstijl alles te maken heeft met present zijn in de samenleving, tussen mensen.

vrijdag 15 juni 2012

Zin zoekers (1)


Voor mijn scriptie Geestelijke begeleiding en jongeren stuitte ik op de publicaties van Wiel Smeets. Die hebben mij reuze gestimuleerd bij mijn studie. Waarom? Om twee redenen.
Hij gaat expliciet in gesprek met jongeren die zichzelf niet gelovig noemen.
En hij geeft wat mij betreft een goed voorbeeld van hoe geestelijke begeleiding toegepast kan worden (in dit geval in het studentenpastoraat).

Eerst iets over die niet-gelovige jongeren. Het KASKI rapport (uit 2003), getiteld ‘Waar moeten ze het zoeken? Vindplaatsen van religie en zingeving bij jongvolwassenen’ liet zien dat de secularisatie nog altijd doorzet. Van de dertigers noemde de helft zich onkerkelijk, van de twintigers al twee-derde.

Dat betekent overigens niet dat jongeren niet in religie geïnteresseerd zijn. Hetzelfde onderzoek laat zien dat 44 procent van de twintigers in God gelooft. Op geheel eigen wijze, zo blijkt. En niet meer langs de lijnen van de georganiseerde godsdienstigheid.
Bovendien is er de laatste jaren een kentering gekomen. Een studentenpastor vertelde me ooit dat hem was opgevallen dat de vroegere rancune tegen kerk verdwenen is. Ook wordt geloof niet meer als vreemd gezien. Het wordt weer interessant gevonden.


Pastoraaltheoloog Wiel Smeets, die van 1990 tot 1999 studentenpastor was in Maastricht, was het ook al opgevallen in zijn ontmoetingen en gesprekken met studenten. Veel van hen noemden zich expliciet ‘ongodsdienstig’ maar bleken wel heel erg geïnteresseerd waren in activiteiten die de studentenkerk organiseerden. Met name kloosterweekenden en gespreksgroepen waarin christelijk-mystieke teksten gelezen werden, waren erg in trek.
Smeets promoveerde in 2004 op ‘Tegenstrijdig ongeloof. Een verkenning van geloofsontwikkeling bij ‘ongodsdienstige’ studenten’. Zie
www.wielsmeets.nl

Hij kon zin-zoekende studenten een handreiking bieden in hun existentiële zoektocht.
Vaak worden deze zoekers denigrerend ‘relishoppers’ genoemd. Maar Smeets wil dergelijke negatieve kwalificaties (ook wel aangeduid met termen als 'religieus patchwork' of 'bricolage') niet gebruiken. Het wekt ten onrechte de indruk dat jonge mensen in hun existentiële behoeften voorzien door als een consument, lukraak en oppervlakkig een onsamenhangend zingevingssysteem bij elkaar te knutselen.
Smeets noemt hen bij voorkeur ‘zinzoekers’. Ze zoeken zich, vaak op een kritische, diepgaande en min of meer systematische manier, een weg in hun verlangen naar houvast en zin, heelheid en verwondering over wat er meer is tussen hemel en aarde.


Zijn promotor prof. Hein Blommestijn (ook mijn docent bij het TBI) reageerde verbaasd na het lezen van de gespreksverslagen van de ‘ongodsdienstige’ jongeren die met Smeets op kloosterweekend waren geweest. “Wat gek dat iemand die zegt niet in ‘God’ te geloven, wel last kan hebben van ‘God’?”
De godsdienstpsycholoog Vergote constateerde ook al een dergelijk “merkwaardig misprijzen” van christelijk geloof door ongelovige jongeren. Waarom weerlegt de ongelovige niet simpelweg de in zijn ogen onjuiste meningen over de wereld en de mens?
Het heeft kennelijk niet alleen met rationaliteit te maken.
Tegenstrijdig ongeloof noemt Smeets deze ongerijmde combinaties van (on)geloofsuitsraken en geloofservaringen. Aan de ene kant zeggen dat je niet op zoek bent, maar daar wel graag over willen praten. Het gaat om een individuele ervaring, maar ze verlangen naar samen delen.
Smeets toont in zijn proefschrift aan dat dit soort tegenstrijdigheden typerend is voor de zinzoekers die hij sprak.
Zo ging hij op kloosterweekend met acht ‘ongodsdienstige’ studenten uit Tilburg. Ze lazen er o.a. een passage uit een mystieke tekst van Bernard van Clairvaux. In ‘de vier graden van liefde’ omschrijft hij hoe de liefde voor God zich in vier stadia ontwikkelt.
Smeets vroeg zich af of deze mystieke tekst, die een individuele spirituele zoektocht beschrijft, de studenten een positiever beeld van het christendom zou kunnen geven.
In de gesprekken die hij voerde bleef Smeets stuiten op tegenstrijdigheden. “Voor alle acht gold bijvoorbeeld dat ze bijbelverhalen mooi vinden, maar tegelijkertijd zo ongeloofwaardig. Hetzelfde gold voor de radicale keuze die de monniken hadden gemaakt om in het klooster te gaan: dat veroorzaakte een mengsel van bewondering en afkeer.”
Die ‘ongelijktijdigheid’ herken ik overigens ook bij gelovigen. Gemeenteleden, jonger en ouder, kunnen soms ogenschijnlijk tegenstrijdige geloofs- en denkbeelden er op na houden.

vrijdag 8 juni 2012

Vogelen en geestelijke begeleiding 1


Bij het afscheid van Gideon van Dam in januari jl. waren we bijeen in de prachtige Jacobikerk in Utrecht. Een prachtige ambiance waar muziek en goede woorden de bedding waren voor een mooi afscheid van mijn leermeester in de geestelijke begeleiding.
Een klein voorval is vermeldenswaard.
Een van de sprekers las het volgende gedicht:

voorzichtig
heb ik de gevangen vogel

uit de strik verlost

ik laat hem vliegen
hij geeft mij vleugels


uit: 'Warmte vergt jaren groei', 2005.Willem Hussem

Even later zag ik de vrije vogel vliegen, letterlijk: een koolmees had de kerk tot zijn huis gemaakt en vloog door de heilige ruimte als was het het paradijs.
Geestelijke begeleiding en vogels hebben kennelijk alles met elkaar te maken. Dat vindt ook Eugene Peterson, Canadees theoloog, die mij veel leerde over de noodzakelijke aandacht voor geestelijke begeleiding als een van de drie peilers van het werk als predikant. Als hij schrijft over de term 'geestelijke begeleiding' zegt hij dat die benaming niet de enige is waarmee de manier van werken die hem voor ogen staat adequaat beschreven kan worden. Maar dat een naam geven essentieel is. Hij vergelijkt het met zijn ervaring met vogels kijken.

"Mijn meest gedenkwaardige ervaring op dit gebied heeft alles te maken met het benoemen van vogels. Al van jongs af aan weet ik wat vogels zijn en een paar vogels heb ik altijd wel kunnen benoemen: roodborstje, kraai, spreeuw. De vogels waarvan ik de naam kende, zag ik ook. Ik was me er best van bewust dat er in de struiken, de bomen en de lucht nog meer vogels waren maar ik schonk er nooit aandacht aan. Toen werd ik vogel-kijker. Ik leerde hoe ik vogels kon observeren, en niet alleen hoe ik een glimp van ze moest opvangen. Binnen een paar weken zag ik een enorme variëteit aan vogels en signaleerde de enorme verschillen tussen deze vogels. Vol ontzag realiseerde ik me hoeveel meer er nog te leren viel, en hoe lang het nog zou duren, voordat ik er echt goed in zou worden, en betreurde mijn late start. Er was een nieuwe wereld voor me open gegaan: kleuren, geluiden, vliegpatronen. Toch was deze wereld er altijd al geweest. Hoe kwam het dan dat mijn ogen er nu voor open waren gegaan? Grotendeels door het naamgeven. Zonder een taxonomie, de wetenschap van het naamgeven, zou ik nooit de roodogige Vlaamse gaai, het winterkoninkje of de roodbonte specht hebben onderscheiden of onthouden."
(Eugene Peterson, Dragende delen, Pastor zijn op authentieke wijze, 132-133]

Het begint met kijken en met luisteren. Met onderscheiden. Dat kun je leren. Je weet aanvankelijk niet meer dan dat er sijsjes en drijfsijsjes zijn. Tot je het onderscheid ziet tussen een zanglijster en een grote lijster. En heb je al eens gezien hoe mooi en gevarieerd het slonzige verenkleed van een huismus is?

woensdag 18 januari 2012

Mijn eigen ervaring met geestelijke begeleiding


Het schrijven van mijn afrondend werkstuk is ook een goed moment van evalueren. Wat en waar heeft het me gebracht?
De opleiding aan de School voor Spiritualiteit van het Titus Brandsma-Instituut heeft me geholpen op een andere manier naar onszelf, naar God en de wereld te leren kijken. Minder naar mijzelf en vaardigheden, minder alleen naar de ander, en meer naar God. En vanuit God. En juist daardoor beter naar mezelf en naar de ander.
Het richtpunt van mijn leven werd langzaam aan verlegd: minder vanuit mezelf of de ander en meer gaan kijken vanuit God naar mezelf, de wereld en de ander. Meer proberen te zien zoals God ziet. Naar zijn aanwezigheid en werkzaamheid.

Dit verschuiven van het accent betekent niet dat ik er weer een nieuwe taak bij gekregen heb. Zoals mijn vroegere buurvrouw, zelf therapeute, zei toen ik haar uitlegde met welke opleiding in bezig was: “Maar dat doe je toch al lang?”
Dat is waar en toch ervoer ik het als nieuw, of in ieder geval vernieuwend.
Dat is niet vanzelf gegaan, het vraagt inoefening, aandacht en stilte. Gelukkig bood de opleiding drie jaar lang de tijd. En zit ik nu in reservetijd.

Hoewel termen als ‘heilig luisteren’, ‘geestelijk’ en ‘soulfriend’ veelvuldig vallen, heeft de opleiding geen vromer mens van me gemaakt en ben ik er ook niet zweveriger van geworden. Integendeel.
Ook heb ik ontdekt dat mystiek geen term is die het hogere geestelijke leven van de grote spirituele leiders aanduidt.
Er is veel aandacht voor mystiek. Een tak van geloofssport waar ik niet veel mee kon. Natuurlijk, sommige teksten van Thomas Merton en Augustinus vond ik mooi. Maar soms ook te mooi om waar te zijn.
Gaandeweg heb ik geleerd dat mystiek geen zelfstandig naamwoord is. Geen aparte tak van sport. Mystiek is een bijvoeglijk naamwoord. Wat de opleiding mij geleerd heeft, is vooral een nieuwe manier van kijken. Ik heb geen andere techniek van preken of pastoraat geleerd. Maar wel om dat met een mystieke bril op te doen. Het is alsof je met of zonder 3-d-bril naar een film kijkt. Je ziet hetzelfde, maar met 3-d zie je meer. Meer diepte, meer leven.
In geestelijke begeleiding gaat eerst en vooral over het gewone leven. En met spiritualiteit wordt men geen ideaalbeeld bedoeld, maar geleefde geloofsbeleving. Het gewone, alledaagse leven waarin we onszelf en anderen tegenkomen. Waar vrijwel niets gaat zoals we zouden verwachten op grond van ons geloof en Gods beloften.
Je kunt intens blij zijn met een bepaalde gebeurtenis of genezing, maar een tel later kan heel je zorgvuldig opgebouwde leven in elkaar storten als een kaartenhuis.
Vanuit de scopus van de geestelijke begeleiding kun je ontdekken dat dit niet het einde van geloven behoeft te zijn. Zo’n nulpunt kan immers soms een keerpunt zijn. Een keerpunt waarin God ons tegemoet komt. Een keerpunt dat ons bewust kan maken van de essentie van het leven.

Dat is geen nieuwe visie, maar een wijsheid die de woestijnmonniken al hebben geformuleerd. Zij wisten dat reflectie op de Schrift reflectie is op jezelf, en dat kennis van God leidt tot kennis van jezelf. Cassianus gaf al aan dat een mens slechts dan kennis van God verkrijgt wanneer hij van binnenuit Gods Woord leert verstaan en doen.

woensdag 11 januari 2012

Leven delen


Wat staat mij voor ogen als ik denk aan geestelijke begeleiding met jongeren?
Geen nieuwe methode, geen werkplan, geen organisatie.
Het gaat me meer om 'zijn' dan om 'doen'. Zoals ik zelf in geestelijke begeleiding ervaren heb: iemand tegen wie je aan praat en dan zwijgt, reageert. Die me geen methode aanleert, maar me confronteert met hoe ik ben, wie ik ben. 'Let go, let God' was zo'n houding die ik door de gesprekken met mijn geestelijk begeleider kon inoefenen.

Alhoewel zij het woord geestelijke begeleiding niet noemt, komt Nynke Dijkstra in haar brochure 'Leven delen - over het doorgeven van het Evangelie aan generaties die komen' dicht in de buurt van waar ik aan denk.
Nynke levert een hartstochtelijk pleidooi aan de oudere leden van de kerk om te voorschijn te komen: laat (je leven) zien wat het geloof voor je betekent.

Toen ik gisteren sprak met een gemeentelid over de mogelijkheid van geestelijke begeleiding in de kerk, kwamen we daar ook op uit. Dat de een zijn leven deelt met een ander en dat je daarin laat zien wie en wat God voor jou betekent.
Dan gaat het om mensen die niet bang zijn om jongeren een kijkje te laten nemen in de keuken van hun leven en hun geloof. Die daar ook tijd en energie in willen steken....

Een citaat dat me erg aanspreekt:
"Jongeren hebben geen behoefte aan zelfverzekerde allesweters, ook niet aan mensen, die
geloven zo langzamerhand in de bijkeuken hebben geïnstalleerd. Ze willen zien en horen
dat mensen leven, leven met God en met elkaar. Dat je de echte vragen durft te stellen,
dat je hun vragen durft toe te laten en niet raar vindt of dom of ongelovig."

Dat veronderstelt dat je zelf ook nog lerend bent, nieuwsgierig, (onder)zoekend.

Hoe blijf je leerling? Hoe houd je jezelf in beweging? Daar heb je in ieder geval anderen bij nodig.

"Alleen zo, als je zelf leert, kun je jonge mensen voorleven wat het is om discipel te zijn en hen daarbij ook op weg te helpen. Jongeren leren wat het is om leerling te zijn, om leerling van Jezus te worden. 0m de Bijbel te lezen als een boek dat hen iets te zeggen heeft, om te bidden - als antwoord, als openen van je hart en leven voor de Allerhoogste.
Wat fantastisch, als jongeren zulke ouderen ontmoeten!"